e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
begrip, besef belul: belûl (Eind), benul: benûl (Eind), bezei: bezêj (Eind) begrip, nuchter verstand || verstand, inzicht III-1-4
bellen aan het haam kloters: klōtǝrs (Eind), rongeltjes: røŋǝlkǝs (Eind) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bemesten mesten: męstǝ (Eind) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benoutj (Eind), dompig (weer): Dômpig waer (benauwd en vochtig weer).  dômpig (Eind), zoel (weer): zoel (Eind) bedompt, benauwd || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] III-4-4
berrie berrie: bø̜ri (Eind), boom: (mv)  bø̄m (Eind) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
beschuit beschuit: Beschuût met sókkerkuurkes: beschuit met meisjes Wieërter beschuûtjes: toast Beschuûtekêntje: kantjes van beschuit (waren goedkoper dan beschuit), werden gebruikt om te paneren ¯n rol beschuûte: een rol beschuit  beschuût (Eind) beschuit III-2-3
beschuitpap kindjespap: kintjespap (Eind), lammetjespap: lemkespap (Eind) pap van gekookte melk met suiker en beschuit III-2-3
bestendig weer vast (weer): vast wéér (Eind) bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] III-4-4
besvrucht, algemeen beer: bieër (Eind) bes I-7
beton beton: bǝton (Eind), bǝtoŋ (Eind) Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.] II-9