e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreukelen <uitdr.> daar komen plooien in: dao komme plŏĕije īēn ët kleet (Vroenhoven), <uitdr.> daar ligt geen snee in: dou ligt genne snee in (Kwaadmechelen), befrommelen: befroemele (Kinrooi), befronselen: befrōnsele (Opglabbeek), befrunsele (Kinrooi), bekronkelen: bekrunkele (Klimmen), Onbekend, soms bekreunkelen.  bekrunkelen (Val-Meer), berinselen: berunsjele (Klimmen), blaasteren: dat kleid [blūstərt} (Mechelen-aan-de-Maas), blazen: da klɛ͂it blus (Gutshoven), het kliet bloəst (Stevoort), bobbelen: t klie-ed bobbelt zich (Peer), broeken: da klīd brukt (Herk-de-Stad), buidelen: het biegelt zich (Reppel), fommelen: foemele (Lutterade), fōēmele (Geleen), fu.mələ (Eys), fòmmele (Bree), freutelen: frèùtele (Sevenum), frommelen: froemələ (Gennep), fromələn (Lommel), froêmele (Weert), gefroemelt (Gennep), b.v. klèid.  froémele (Gronsveld), fronselen: det kleit fronselt (Opoeteren), freunsele (Tungelroy), fronjschulu (Brunssum), frōnsele (Opglabbeek), frunsele (Maasbree, ... ), frunselen (Ophoven), fruusele (Neer), frónsele (As), frónsjələ (Susteren), het kleejet fronselt (Lommel), fronsen: da kliejed fronst (Sint-Truiden), dâ fronst (Sint-Lambrechts-Herk), fronscht (Borlo), fronsde (Weert), fronsən (Lommel), frōēnsə (Opglabbeek), het fronst (Hasselt), t frons (Rijkhoven), t fronst allərānts (Hasselt), t froonseg byee (Veldwezelt), t kleejt frons (Borgloon), Fr. froncer (=rimpelen, plooien), dat zelf weer uit frank. hrunkjan stamt. Vergelijk mnl. runke, oudnoors hrukka (=rimpel).  fronsen (Achel, ... ), NB krunkele: meer van een koord gezegd.  fronse (Wellen), fronsen maken: het kleed maok fronse (Mal), frotselen: frôtsjele (Gronsveld), het frotselt (Koersel), gapen: gaopt (Gingelom), in plooien: in plooje (Zichen-Zussen-Bolder), in prottelen zitten: e prüettele zitte (Moresnet), knuffelen: knoevele (Kerkrade, ... ), knoevelə (Ubachsberg), knōēëvələ (Nieuwenhagen), [Van Dale: knuffel, 1. &lt;gew.&gt; stoot, a) kreukel]  knoevele (Gennep), B.v. Pas óp dat ówwe rok nie knoefelt. [Van Dale: knuffel, 1. &lt;gew.&gt; stoot, a) kreukel]  knoefele (Gennep), kreukelen: gekräökeltj (Herten (bij Roermond)), kreukeld (Meerlo), kreukeldj (Ittervoort), kreukele (Beek, ... ), kreukelen (Eys, ... ), kreukelt (Oirlo), kreukeltj (Ell), kreukələ (Kelpen, ... ), kruukele (Maastricht, ... ), kräöekele (Gulpen), kräökele (Haelen), krèùkelə (Doenrade), krèùkələ (Hulsberg, ... ), krèùəkele (Thorn), kréukelen (Born), krökele (Susteren), krökkele (Geleen), krökélə (Guttecoven), krökələ (Oirsbeek), krø͂ͅ.əkələ (Ingber), kreuken: dè klëd kreukt (Hamont), kraöke (Nunhem), kreuke (Hoensbroek, ... ), kreuken (Ingber), kreukə (Sweikhuizen, ... ), kreuëke (Ten-Esschen/Weustenrade), kreuëkə (Wijnandsrade), krŏke (Maasniel), kroͅukə (Niel-bij-St.-Truiden), krueke (Schimmert), krèùkə (Amstenrade, ... ), krèùkən (Urmond), krèùəkə (Heerlen), krêûken (Stein), kröke (Roermond), krökə (Oirsbeek, ... ), krøiə?ən (Lommel), krøͅ.əkə (Eys), krøͅikə (Niel-bij-St.-Truiden), krûke (Beesel), ət kreuk (Maastricht), Vero. NO.  kroôke (Weert), kronkelen: dat kleid krunkelt (Lanaken), gekreunkeld (Zichen-Zussen-Bolder), het kreunkelt (Riemst), het krienkelt (Hasselt), kreunkele (Gronsveld, ... ), kreunkelt (Zonhoven), krinkele (Genk), kru.ngkələ (Maastricht), krunkelen (Sint-Truiden, ... ), krunkəle (Maastricht), krunkələ (Loksbergen), krøͅnkələ (Niel-bij-St.-Truiden), krənkele (Jeuk), mismaakt: mismoik (Riksingen), mismokt (Sint-Truiden), plooien: dat plooit (Rijkel), et kleid ploeyt zeeg (Mheer), het kleid ploeujt zig (Opglabbeek), het kleid plooiet (Sint-Truiden), het kleid plooit (Wellen), het kleit ploeit zich (Lanaken), het ploejt (Hasselt), het ploït (Bilzen), hət klijt plūit zix (Lanaken), Kort uitgesproken.  hət klet ploeit (Vroenhoven), plooien gooien: plooiën gooiën (Diepenbeek), plooien smijten: plooie smète (Heers), smit plooijə (Heers), plooien werpen: plooie werpe (Voort), plooien zetten: Falten die so sein müssen.  dat kleed sétt plauë (Eupen), ploteren: zie WNT: ploten (A.1: van de wol ontdoen...), met verwijzing naar pleut(e) etc.  het kleed pleutert (Sint-Martens-Voeren), poffen: t poeft (Rotem), rimpelen: het kleejed rummelt (Lommel), rimpelt (Tessenderlo), rumpele (Loksbergen), vərrumpelt (Meldert), rimpselen: rimpsele (Opitter), rumpsjele (Valkenburg), t kleid rumpselt (Bocholt), t klijd rumselt (Maaseik), schrinkelen: WNT: verschrinkelen, van een niet geattesteerd [bij deze wel, rk] simplex *schrinkelen (freq. van schrinken: (doen) samentrekken -bet.1), met ver-.  da kleèd schrinkelt (Helchteren), spannen: da kliet spant (Hasselt), het spant (Tessenderlo), het spant (kleid) (Rosmeer), spantj (Weert), spint zich (Dilsen), stremmen: het klieëd stremt (Achel), stroppen: hət stropt (Beringen), trekken: deͅ klījət träkt (Hamont, ... ), het kleed trekt in pluiən (Oostham), het kleed trikt (plooien) (Ulbeek), het klēd trik (Genoelselderen), het klied trekt (Linkhout), het kliet trikt (Stevoort), het trek (Rosmeer), het trekt (Heppen, ... ), het trekt hier en daar nog (Lommel), het trekt van alle kanten (Paal), hət kleͅit trik (Borgloon), hət klyt trik (Engelmanshoven), hət truk (Vucht), kliët da trekt (Paal), t kleed trèk tijeege (Waltwilder), t klieëd trekt (Kaulille), t treek (Rijkhoven), t trekt (Lommel), t trikt (Sint-Truiden), trɛkt (Kaulille), ət kleit truk (Mechelen-aan-de-Maas), ai"van fr. mais.  dé klieët traikt (Neerpelt), uit de plooi: oet de ploeij (Maastricht), vallen: valle (Vlodrop), valse plooien gooien: het gooit valsche plooien (Gorsem), verfomfaaien: verfoemfaaid (Horst), verfroddelen: verfrôddele (Gronsveld), verfrommelen: de kleed verfrommeld (Lommel), verfroemele (Venlo, ... ), verfroemelen (Leopoldsburg), verfroemelle (Venray), verfromelt zich (Rekem), verfrommeld (Achel), verfrommele (Vlijtingen), verfrommelen (Meeuwen), vərfro.məlt (Genk), verfronselen: verfronselen (Bree), verfrunsele (Venlo), vərfruntsələ (Kapel-in-t-Zand), verfronsen: verfronst (Zepperen), verknuffelen: verknoefele, verknoe.vele (Gennep), vərknū.vələ (Ingber), verkreukelen: verkreukele (Blerick, ... ), verkreukelle (Maastricht), verkruekele (Merkelbeek), vərkreukələ (Kapel-in-t-Zand), verkreuken: verkrōēwke (As), vərkroͅukə (Niel-bij-St.-Truiden), verkronkelen: da klyd verkruinkelt (Groot-Gelmen), het kleed es verkreunkeld (Vroenhoven), het klied verkriengkelt (Hasselt), het verkrunkelt (Zepperen), verkreenkele (Vlijtingen), verkreunelen (Jeuk), verkreunkele (Caberg, ... ), verkreunkelt (Jeuk), verkrinkele (Eigenbilzen), verkrinkelen (Eigenbilzen), verkrinkelt (Mopertingen), verkrinkələn (Eigenbilzen), verkrunkele (Maastricht), verkrunkelen (Voort), verkrunkelt (Sint-Lambrechts-Herk), verkrönkĕle (Hoeselt), verkrünkel`n (Diepenbeek), vərkrungkəlt (Maastricht), vərkrunkəle (Maastricht), vərkrunkələ (Loksbergen), vərkrønkələ (s-Herenelderen), vərkrøŋkələ (Niel-bij-St.-Truiden), B.v. jas.  vərkrøŋkələ (Meeswijk), verrimpelen: het klieëd is verrumpeld (Heppen), verrimpselen: verrumsellen (Eksel), verwrinkelen: WNT: wrinkelen - frinkelen, 1) Allerlei bochten en kronkels vormen [...]; 2) Rimpelig worden of maken, rimpels krijgen of maken [...].  het klied verfriengkelt (Hasselt), vouwen zetten: ... die nicht sein müssen.  dat kleed sétt vawë (Eupen), wringen: het wringt (Jeuk), vringe (Melick), wringt (Hechtel), wrinkelen: WNT: wrinkelen - frinkelen, 1) Allerlei bochten en kronkels vormen [...]; 2) Rimpelig worden of maken, rimpels krijgen of maken [...].  het kleed frinkelt (Diepenbeek), zich in de plooi zetten: zet zich in de plooi (Houthalen), zich trekken: dat kleid [trøk zix} (Mechelen-aan-de-Maas), det trekt zich (Gruitrode, ... ), det trèkt zich (Niel-bij-As), het kleid trekt zich (Neeroeteren), het kleid trèkt zich (Kaulille), het klied trekt zich (Sint-Huibrechts-Lille), het truk zich (Opgrimbie), t klie-ed trekt zich (Peer), trèktj zich (Weert), trékt zich (Geistingen), zich trekken (Kaulille) frommelen || frommelen, kreuken || fronsels maken aan een kledingstuk of stof || fronsels maken aan een kledingstuk, fronselen || Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] || Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)] || kreukelen || kreuken || kreuken maken, krijgen || kreuken, kroken || valse plooien krijgen || verkreukelen || verkreukelen, vol kreukels maken || verkreuken || verkroken || zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk (kreukelen, kreuk) [N 86 (1981)] || zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)] III-1-3