18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukkel (L282p Achel)
|
gemartel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətraowdə vraow (L282p Achel)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuuge (L282p Achel)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getuuge (L282p Achel)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuige zijn:
getuugge zien (L282p Achel),
getuigen:
getugen (L282p Achel)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
bok:
bǫk (L282p Achel
[(paal in de muur)]
),
getuigbok:
gɛtyx˱bǫk (L282p Achel)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
19092 |
gevaarlijk |
gevaarlijk:
met ’t vuur speulen is gevaorlijk (L282p Achel),
me͂ vuur speulen is gevoarlik (L282p Achel)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
19093 |
gevaarlijke kerel |
gevaarlijk:
des ne gevaorleke kijrel (L282p Achel),
des ne gevoarlike ke͂rel (L282p Achel)
|
Dat is een gevaarlijke kerel. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
23899 |
gevallen engelen |
duivels:
duuvelen (L282p Achel)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21322 |
gevangenis |
bak:
Van Dale: I. bak, 9. (gemeenz.) gevangenis, nor, arrestantenhok.
bak (L282p Achel),
cachot (<fr.):
Van Dale: cachot (<Fr.), gevangenhok, gevangenis; arrestantenlokaal.
kachot (L282p Achel),
gevang:
gevang (L282p Achel),
kot:
koot (L282p Achel)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|