e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inleggen (in een voor) zetten: zętǝ (Achel) Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
innemen innemen: innemen (Achel) Door het innaaien van zomen of plooien het kledingstuk nauwer maken. [N 62, 23a; MW] II-7
inschieten indoen: endun (Achel), inschieten: inschieten (Achel) Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d] II-1
inslaan, van de bliksem gezegd inslaan: inslaan.  Insloͅən (Achel) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4
inspannen inspannen: e.nspanǝn (Achel) Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10
introïtus introtus (<lat.): introitus (Achel) De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)] III-3-3
inzet bij het spel pot: pot (Achel) het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik] [N 112 (2006)] III-3-2
iris kindje: het kinneke van `t oeëg (Achel) Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1
italiaan italiaan: det is nen Italiaen (Achel), det is nen Italjaon (Achel) Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)] III-3-1
jaargetijde jaargetijde: joargetij (Achel) Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)] III-3-3