33182 |
inleggen (in een voor) |
zetten:
zętǝ (L282p Achel)
|
Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
29109 |
innemen |
innemen:
innemen (L282p Achel)
|
Door het innaaien van zomen of plooien het kledingstuk nauwer maken. [N 62, 23a; MW]
II-7
|
25607 |
inschieten |
indoen:
endun (L282p Achel),
inschieten:
inschieten (L282p Achel)
|
Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d]
II-1
|
25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
inslaan.
Insloͅən (L282p Achel)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34001 |
inspannen |
inspannen:
e.nspanǝn (L282p Achel)
|
Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74]
I-10
|
23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
introitus (L282p Achel)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22328 |
inzet bij het spel |
pot:
pot (L282p Achel)
|
het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17593 |
iris |
kindje:
het kinneke van `t oeëg (L282p Achel)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21562 |
italiaan |
italiaan:
det is nen Italiaen (L282p Achel),
det is nen Italjaon (L282p Achel)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23514 |
jaargetijde |
jaargetijde:
joargetij (L282p Achel)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|