e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
morteldrager dien(d)er: [dien(d)er] (Achel) De handlanger die speciaal belast is met het vervoeren van de aangemaakte mortel van de mortelplaats naar de metselaar. Vroeger werd daarvoor gebruik gemaakt van de mortelbak, tegenwoordig transporteert men de mortel doorgaans met behulp van een kruiwagen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 45a; N 30, 2c; monogr.] II-9
mortelhak mortelhaak: [mortel]hǭǝk (Achel) Hak waarmee de grondstoffen voor de verschillende mortels worden gemengd. Zie ook afb. 21. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 41c; monogr.] II-9
mortelkuip mortelbak: mǫrtǝlbak (Achel) Bak of kuip waar de metselaar mortel uit neemt tijdens het metselen. Het bestaat gewoonlijk uit een doorgezaagd olie- of teervat. [N 30, 46a; monogr.] II-9
mortelmaker mortelmaker: mǫrtǝlmākǝr (Achel) De handlanger die speciaal belast is met het klaarmaken van de mortel. In Q 15 werd de mortel in een klein bedrijf door de handlanger gemaakt. Bij grote bedrijven kende men daarvoor een speciale 'spijsmaker' ('spīsmē̜kǝr'). Het woordtype 'molenbaas' (L 210) wijst op het gebruik van een cementmolen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste termen de lemmata 'Mortel' en 'Handlanger'. [N 30, 2c; N 30, 40b; monogr.; L B1, 104 add.] II-9
mortelmolen betonmolen: [betonmolen] (Achel) Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van mortel. De mortelmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel die vroeger met handkracht werd rondgedraaid en tegenwoordig met behulp van een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de trommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien de mortel mengen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel' en van '(betonmolen)' het lemma 'Betonmolen'. [N 30, 44; monogr.] II-9
mortelplaats bed: bɛ ̝t (Achel) De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.] II-9
mortelschop troffel: trufǝl (Achel) Brede, platte schop die wordt gebruikt voor het aanmaken van mortel. Vgl. afb. 20. Zie voor het woordtype 'troffel' en de samenstellingen met 'troffel' ook het lemma 'Graanschop', 'Schepschop' in wld I.4, pag. 146/147. [N 30, 41b; monogr.] II-9
motor moter: mo.tər (Achel) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen motregen: motreigen (Achel, ... ), motregen (m.).  mətrɛgən (Achel), stofregen: stofrêgen (Achel) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || stofregen [ZND 38 (1942)] || stofregenen [ZND 38 (1942)] III-4-4
motregenen, licht regenen stofregenen: ⁄t stofregent (Achel), zeveren: zeveren.  zeəvərən (Achel) lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] III-4-4