20651 |
pudding |
pudding:
Syst. Frings
pødeŋ (L282p Achel)
|
Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pø̜jmstijn (L282p Achel)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
bolletjes:
bölə`əs (L282p Achel),
brobbels:
broͅbəls (L282p Achel)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
plovər (L282p Achel)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
te.p (L282p Achel)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
17594 |
pupil |
oogappel:
oeĕgappel (L282p Achel),
pupil:
pupil (L282p Achel)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23279 |
purper |
paars:
pejrs (L282p Achel),
purper:
Opm. zo wordt het altijd genoemd.
purper (L282p Achel)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
33635 |
putemmer |
emmer:
emər (L282p Achel),
putemmer:
pøͅtemər (L282p Achel)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
kruk:
kruk (L282p Achel),
paal:
pāl (L282p Achel),
putmik:
putmik (L282p Achel)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
gard:
geͅi̯rt (L282p Achel),
putgard:
pøtgeͅi̯rt (L282p Achel, ...
L282p Achel),
pøͅtxēͅrt (L282p Achel)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|