e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L282p plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoft schoft: sxǫft (Achel) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9
schoftriem nekband: nɛk˱bant (Achel) Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53] I-10
schoftzadel zadel: zǭǝl (Achel) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken slaan: slǫǝn (Achel) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders optrekken: sxouərs oͅptreͅkə (Achel), schokschouderen: sxoͅksxoͅuwərən (Achel) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schommel schom?: schom (Achel, ... ), suur: een suur (Achel), n suur (Achel), /  suur (Achel), B.v. Stuen er suren op-pe kèrmes?  suur (Achel), suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.  sy(3)̄r (Achel) / [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. || Suur: schommel. III-3-2
schommelen suren: suuren (Achel, ... ), B.v. De jung hemmen den hie-j-elen daag gesuurd!  surən (Achel) b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Suren: schommelen. III-3-2
school school: de jeung zien no de school (Achel), de jong zien naô school (Achel), de kinder zien naô school (Achel), de wichten zien naô school (Achel), sxo.l (Achel) de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: sxo:lkɛndər (Achel) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoot basje: baskǝ (Achel), schoot: schoewet (Achel), schoeët (Achel) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 106 (2001)] II-7, III-1-1