22417 |
visvangst |
vangst:
vangst (L282p Achel)
|
alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. Frings
vloͅəi̯ (L282p Achel)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
appelvlaai:
appelvlaui (L282p Achel),
appelvloai (L282p Achel)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. Frings Mnl.
spis (L282p Achel)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
op de letter:
hij sprot oppe litter (L282p Achel)
|
vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
bonte melder:
bonte melder (L282p Achel, ...
L282p Achel),
zie nog bij merel
boͅntə meͅldər (L282p Achel)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
drapeau (fr.):
drapeau (L282p Achel)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
30487 |
vlaggen |
vorstrissen:
vǫrstresǝ (L282p Achel)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechten (L282p Achel)
|
Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
23942 |
vlees derven |
vlees derven:
vlès derven (L282p Achel)
|
Zich onthouden van vlees e.d., zich vlees e.d. ontzeggen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|