24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (L282p Achel)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelus:
den angelus loeit (L282p Achel),
angelusklokje:
aŋəløskløͅkskə (L282p Achel),
engel des heren:
den engelsdeshieren lueit (L282p Achel)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33621 |
anjelier |
genoffeltje:
sneuffelkes (L282p Achel)
|
I-7
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
appelbol (L282p Achel),
appelbroodje:
Syst. Frings
apəlbrø͂ͅi̯kə (L282p Achel),
appelkoek:
appelkoek (L282p Achel),
appelmikje:
appelmikske (L282p Achel)
|
appel in deeg gedraaid en in de oven gebakken [ZND 32 (1939)] || Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelcompte:
appelcompot (L282p Achel),
appelenspijs:
Syst. Frings
apələspis (L282p Achel),
appelmoes:
appelmoes (L282p Achel),
appelspijs:
appelspies (L282p Achel)
|
appelmoes [ZND 32 (1939)] || Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
appelvlaai:
Syst. Frings
apəlvloͅi̯ (L282p Achel)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
appelvlaaitje:
Syst. Frings
apəlvloͅi̯kə (L282p Achel)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24119 |
appelvink |
appelvink:
apəlveŋk (L282p Achel)
|
appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22451 |
aprilgrap |
aprilgrap:
aprilgrap (L282p Achel)
|
de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
30265 |
architraaf |
chambranle:
šabraŋ (L282p Achel)
|
Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.]
II-9
|