| 18606 |
[lijfje] |
lijfje:
betekenis: boven het hem gedragen
lifkə (L282p Achel)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 31697 |
aaks |
aaks:
ɛks (L282p Achel),
grote bijl:
grāǝtǝ bīl (L282p Achel)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|
| 21293 |
aalmoes |
aalmoes:
⁄n aalmoes (L282p Achel)
|
aalmoes [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
| 24077 |
aalmoezenier |
aalmoezenier:
aalmoezenieër (L282p Achel)
|
Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 18097 |
aambeien |
speen:
speen (L282p Achel),
spieën (L282p Achel)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 34496 |
aan de leg zijn |
aan de leg zijn:
ǫn dǝ lęx sīn (L282p Achel)
|
Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.]
I-12
|
| 18212 |
aan flarden |
in stukken vaneen:
in stukken van iejen (L282p Achel)
|
Aan flarden (gezegd van kledingstukken, t.g.v. ongeluk e.d.) [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 33187 |
aanaarden |
aanaarden:
ǫǝnē̜rdǝ (L282p Achel),
aandabben:
ǭndabǝ (L282p Achel),
aanhogen:
ǫǝnhȳǝgǝ (L282p Achel),
hogen:
hȳǝgǝ (L282p Achel)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
| 33188 |
aanaarden met de hak |
aanaarden:
[aanaarden] (L282p Achel),
aandabben:
[aandabben] (L282p Achel)
|
Aardappelstruiken aanaarden met behulp van een hak; hierbij wordt bij elk struikje afzonderlijk de grond aan de voet opgehoogd. Zie ook de toelichting bij het lemma Aanaarden en het lemma Aanaardhak. Wanneer hetzelfde antwoord is gegeven als op de algemene vraag naar Aanaarden, dan wordt hier voor de fonetische documentatie verwezen naar dat lemma. [N 12, 24a; JG 1a; monogr.]
I-5
|
| 33190 |
aanaarden met de ploeg |
aanaarden:
[aanaarden] (L282p Achel)
|
Aardappels aanaarden met behulp van een ploeg; op deze manier wordt de grond voor een gehele rij aardappelstruikjes tegelijk opgehoogd. Zie ook de toelichting bij het lemma Aanaarden en bij het lemma Aanaardploeg. Wanneer hetzelfde antwoord is gegeven als op de algemene vraag naar Aanaarden, dan is wordt hier voor de fonetische documentatie verwezen naar dat lemma. [N 12, 24b; JG 1a; monogr.]
I-5
|