e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Achel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
propolis propolis: propolis (Achel) Harsachtige stof waarmee de werkbijen alle openingen en naden van hun woning dichtkitten tegen tocht, kou en waterdamp. De propolis wordt ook gebruikt om te effenen en raten te versterken. De werksters halen deze stof uit bloemknoppen en harsdruppels van naaldbomen. Zelfs verf, teer of asfalt kunnen er de grondstof voor zijn. [N 63, 53a, N 63, 53b; Ge 37, 141; monogr.] II-6
proppenschieter klapbus: klabes (Achel), klabus (Achel), /  klabus (Achel), rabuis: B.v. Kunde mich gènne robbes maken?  robbəs (Achel) / [SND (2006)] || Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] || Robbus: proppenschieter. III-3-2
prostituée hoer: hoer (Achel) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)] III-2-2
provisiekast, etenskast vliegenkast: vligəkas (Achel) voorraad- of provisiekast [N 05A (1964)] III-2-1
pruik pruik: prujk (Achel) Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)] III-1-3
pruim pruim: proem (Achel), reine claude (fr.): ook in L 286, Hamont  riggeloot (Achel) [ZND 34 (1940)]Reine-Claude, soort pruim I-7
prutsen fikfakken: fikfakken (Achel), futselen: futselen (Achel), kloten: kloe-w-eten (Achel), prullen: prullen (Achel), prullen, ergens mee spelen (Achel), prutselen: prutselen (Achel), prutsen: prutsen (Achel), vodden: vodden (Achel) beuzelen, prutsen, sukkelen || Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || werk van weinig waarde of betekenis doen III-1-4
prutser hannesen: hannesen (Achel) zich gedragen als een hannes, lummel, sukkelaar, knoeien III-1-4
prutswerk geknoei: wa geknoei (Achel), kloterij: kloe-w-eterij (Achel) prutsig werk, beuzelarij || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puber snotterbroek: een van de eerste  snotter-broek (Achel) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] III-2-2