29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ęrdǝ pǫt (L282p Achel),
stenen potje:
stī̄nǝ pø̜tjǝ (L282p Achel),
steneren pot:
stī̄nǝrǝn pǫt (L282p Achel),
zaanpot:
zānpǫt (L282p Achel)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aarden potten en schotels:
aarden potten en schotels
eͅərdə poͅtən en sxōtəls (L282p Achel)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17653 |
aars |
kont:
kǫ.nt (L282p Achel),
schijtkot:
schiejtkoot (L282p Achel)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
reet:
reet (L282p Achel)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aartsbisschop (L282p Achel)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aartsèngel (L282p Achel)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33619 |
abrikoos |
abrikoos:
abrikoeze (L282p Achel)
|
I-7
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absolutie (L282p Achel)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
abt:
abt (L282p Achel)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19009 |
abuis |
mis:
des mis (L282p Achel),
verkeerd:
des verkierd (L282p Achel)
|
Dat is mis. [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|