22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vasselavend (L191p Afferden)
|
Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vasseldag (L191p Afferden)
|
vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vāste (L191p Afferden)
|
vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
ven:
vęn (L191p Afferden)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
21182 |
veerpont |
veer:
vêr (L191p Afferden)
|
veer (overvaart) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19431 |
vegen, keren |
vegen:
vêge (L191p Afferden)
|
vegen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
lèuwerik (L191p Afferden)
|
leeuwerik [SGV (1914)]
III-4-1
|
32842 |
veldstrengen |
klingels:
kleŋǝls (L191p Afferden),
repen:
rēpǝ (L191p Afferden)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
20660 |
venkel |
venkel:
vĕĕnkel (L191p Afferden)
|
venkel [SGV (1914)]
III-2-3
|
30317 |
vensterbank |
vensterbank:
venstǝrbāŋk (L191p Afferden)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|