| 29112 |
verstellen |
stukken:
støkǝ (L191p Afferden)
|
Een lap op de scheur in het kledingstuk naaien of het verstellen of oplappen. [N 62, 43a; N 62, 21b; Gi 1.IV, 50; S 36; MW]
II-7
|
| 22349 |
verstoppertje spelen |
bellemuisje spelen:
bellemüske speule (L191p Afferden),
verstoppeltje spelen:
verstoppeltje speule (L191p Afferden)
|
schuilevinkje spelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 18140 |
verstuiken |
verstuiken:
verstøkke (L191p Afferden),
verstøkt (L191p Afferden)
|
verstuiken [SGV (1914)] || verstuikt [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 18277 |
vest |
vest:
vêst (L191p Afferden)
|
vest (kleedingstuk) [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L191p Afferden)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 25354 |
vijl |
vijl:
vil (L191p Afferden)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
| 24961 |
vijver |
vijver:
vīvǝr (L191p Afferden)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
| 30793 |
vilder |
viller:
velǝr (L191p Afferden)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
| 30794 |
villen |
villen:
velǝ (L191p Afferden)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|
| 24386 |
vin |
vin:
vin (L191p Afferden),
vinne (L191p Afferden)
|
vin [SGV (1914)] || vinnen [SGV (1914)]
III-4-2
|