25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hoeëp (L191p Afferden),
hopen (mv.):
huuëp (L191p Afferden)
|
hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
24165 |
grote lijster |
dobbele lijster:
dobbel liester (L191p Afferden),
dobbelliester (L191p Afferden)
|
grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24166 |
grutto |
griet:
griet (L191p Afferden),
gruut:
groet (L191p Afferden)
|
grutto || grutto (41 lange rechte bek en poten; wit in de vleugel; luidruchtig; algemeen in weiland; roep onder de pronkvlucht hoog in de lucht [grrieto, grrieto] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18872 |
gruwelijk |
schrikkelijk:
schrikkelijk (L191p Afferden)
|
gruwelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
guit:
gŭŭt (L191p Afferden)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulde (L191p Afferden)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (L191p Afferden)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøts (L191p Afferden)
|
Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
koud (weer):
kalt (L191p Afferden, ...
L191p Afferden)
|
kil [SGV (1914)]
III-4-4
|
24532 |
haagappel |
haagappel:
haagappel (L191p Afferden)
|
haagappel [SGV (1914)]
III-4-3
|