17581 |
haarwrong |
knotje:
knötje (L191p Afferden)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (L191p Afferden, ...
L191p Afferden),
haas (mv.):
haas (L191p Afferden),
zandhaas:
zāndhaas (L191p Afferden)
|
haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)]
III-4-2
|
18994 |
haastig |
haastig:
höstig (L191p Afferden)
|
haastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
ektis:
êktesch (L191p Afferden),
hagedis:
hagedis (L191p Afferden)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (L191p Afferden)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
op de laatste e nog een streepje
hagelstīēën (L191p Afferden)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L191p Afferden)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hāgǝ (L191p Afferden)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L191p Afferden)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
hak (L191p Afferden)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|