| 30626 |
stopverf |
stopverf:
stǫk˲vɛrǝf (L318d Altweert)
|
Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.]
II-9
|
| 20534 |
stoven |
stoven:
stoôve (L318d Altweert),
D¯r eemes eîne stoeëve: ¯n kooltje stoven
stoeëve (L318d Altweert)
|
stoven
III-2-3
|
| 18776 |
streng |
streen:
strēn (L318d Altweert)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.]
II-7
|
| 19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
strī.k˂ī.sdər (L318d Altweert),
strī.k˂ī.zər (L318d Altweert)
|
strijkijzer
III-2-1
|
| 33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
moesstrobbel:
moosstróbbel (L318d Altweert)
|
koolstronk
I-7
|
| 20738 |
strooiselvlaai |
greumeltjesvlaai:
greûmelkesvlaaj (L318d Altweert),
gruuëmelkesvlaaj (L318d Altweert)
|
kruimelvlaai
III-2-3
|
| 30476 |
stropoppen |
poppen:
popǝ (L318d Altweert)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
| 24481 |
struik (alg.) |
struik:
stroêk (L318d Altweert)
|
struik
III-4-3
|
| 18929 |
stuntelen |
frotten:
frótte (L318d Altweert),
hampelen:
hâmpele (L318d Altweert),
martelen:
mertele (L318d Altweert),
troggelen:
truggele (L318d Altweert)
|
martelen, onhandig hard werken, stuntelen || onhandig werken || prutsen, stuntelig doen || sukkelen, treuzelen, niet opschieten met werk
III-1-4
|
| 20847 |
suiker |
suiker:
Verklw. sukkerke
sókker (L318d Altweert)
|
suiker
III-2-3
|