24256 |
torenvalk |
smelleken:
smaelke (L318d Altweert)
|
torenvalk
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
lachduif:
lachdoef (L318d Altweert),
roosduif:
werd als huisdier gehouden als remedie tegen roos
roeësdoef (L318d Altweert)
|
tortelduif
III-4-1
|
29307 |
touwslager |
zeeldraaier:
zē̜ldrɛjǝr (L318d Altweert)
|
Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.]
II-7
|
19379 |
traproede |
roede voor de traploper:
rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (L318d Altweert)
|
traploperroede
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē̜j (L318d Altweert),
treder:
trē̜jǝr (L318d Altweert)
|
Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.]
II-7, II-9
|
19292 |
treiteren |
hevelen:
hieëvele (L318d Altweert),
jensen:
jênse (L318d Altweert),
plagen:
plaoge (L318d Altweert),
stieren:
stiere (L318d Altweert),
transeneren:
transeneere (L318d Altweert),
treiteren:
traetere (L318d Altweert)
|
pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || treiteren, sarren || vervelen, pesten
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
klungelboks:
klôngelbóks (L318d Altweert, ...
L318d Altweert)
|
treuzelaar
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
moerig:
meurig (L318d Altweert)
|
troebel
III-4-4
|
29936 |
troffel |
troffel:
trūfǝl (L318d Altweert)
|
Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.]
II-9
|
33595 |
tros vruchten |
trodzel:
tródzel (L318d Altweert)
|
tros
I-7
|