| 30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tȳnmūr (L318d Altweert)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
| 34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kween:
kweŋ (L318d Altweert)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
| 24495 |
twijg, jonge tak |
snade:
dunne buigzame tak
snaoj (L318d Altweert)
|
tak, twijg
III-4-3
|
| 33597 |
ui, ajuin |
undj:
oeëntj (L318d Altweert)
|
ui
I-7
|
| 33788 |
uier |
uier:
øi̯ǝr (L318d Altweert)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
| 24260 |
uil |
uil:
uul (L318d Altweert)
|
uil
III-4-1
|
| 19028 |
uitbrander |
uitschieting:
oetschiêting (L318d Altweert)
|
uitbrander
III-1-4
|
| 19492 |
vaatdoek |
schoteldoek:
sxuətəldōk (L318d Altweert),
schotelplag:
sxuətəlplak (L318d Altweert),
schotelslet:
sxuətəlslɛt (L318d Altweert),
slet:
slɛt (L318d Altweert)
|
vaatdoek
III-2-1
|
| 28963 |
vademen |
invamen:
envīǝmǝ (L318d Altweert),
vamen:
vīǝmǝ (L318d Altweert)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
| 20330 |
vader |
oude:
aoje (L318d Altweert),
pap:
pap (L318d Altweert),
vader:
vaâder (L318d Altweert)
|
vader || vader (ongunstig) || vader, papa
III-2-2
|