19051 |
vals |
vals:
vâls (L318d Altweert)
|
gemeen
III-1-4
|
26257 |
vangbalk |
vangbalk:
vaŋbalǝk (L318d Altweert)
|
De zware balk die de vang aantrekt. De vangbalk is met één uiteinde aan de vangezel bevestigd, terwijl het andere einde los hangt en op en neer kan bewegen. In de buurt van het vaste einde is de balk door middel van het lange sabelijzer met het sabelstuk van de vang verbonden. Zie ook afb. 51.4 en 53. [N O, 12l; A 42A, 80; monogr.]
II-3
|
24518 |
varen (alg.) |
kant:
kânt (L318d Altweert),
vaan:
mv.
vaane (L318d Altweert)
|
varens
III-4-3
|
34328 |
varken met een doorgezakte rug |
zaalrug:
zālrø̜k (L318d Altweert)
|
[N 76, 19]
I-12
|
34327 |
varken met een te hoge rug |
karprug:
kɛrprø̜k (L318d Altweert)
|
[N 76, 18]
I-12
|
34301 |
varken met hangende oren |
landvarken:
lantvęrǝkǝ (L318d Altweert)
|
Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a]
I-12
|
34302 |
varken met staande oren |
spitsoor:
spetsuǝr (L318d Altweert),
yorkshire:
yorkshire (L318d Altweert)
|
Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
sxø̄tǝleŋ (L318d Altweert)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34317 |
varken van drie tot vijf maanden |
mestvarken:
męstvɛrǝkǝ (L318d Altweert)
|
Een halfvet varken van 50 tot 80 kg. Volgens het WNT (III, 1 p. 1460) is een broeiling een "speenvarken", eigenlijk een "varken geschikt om te broeien". Het gaat hier dus om een varken dat zo goed als slachtklaar is. [N 76, 3d; JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 19, 8; L 37, 49f; N 19, 4a; A 4, 4b; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34315 |
varken van vier tot acht weken |
speenbag:
spiǝnbax (L318d Altweert)
|
[N 76, 3b; L 37, 49f; monogr.]
I-12
|