18998 |
helpen |
helpen:
hêllepe (L318d Altweert)
|
helpen
III-1-4
|
34354 |
helpen bij het biggen werpen |
afhalen:
āfhālǝ (L318d Altweert),
baggen halen:
bagǝ hālǝ (L318d Altweert)
|
De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
bolstuit:
bē̜lstȳt (L318d Altweert)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
he.ŋəl (L318d Altweert)
|
hengsel, handgreep
III-2-1
|
30342 |
hengselduim |
sleep:
(mv)
slęj.pǝ (L318d Altweert)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
24675 |
herderstasje |
mager mannetje:
maagermen’kes (L318d Altweert)
|
herderstasje
III-4-3
|
19907 |
herfstsering |
kermisbloem:
kêrmesbloom (L318d Altweert)
|
floks
III-2-1
|
24877 |
herik |
herik:
haerik (L318d Altweert)
|
herik
III-4-3
|
24458 |
hermelijn |
fluwijn:
flewiên (L318d Altweert)
|
hermelijn, wezel
III-4-2
|
20393 |
het huwelijk ontbinden |
scheiden:
scheî-je (L318d Altweert)
|
scheiden
III-2-2
|