19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āndō.n (L318d Altweert),
aansteken:
ānstēͅkə (L318d Altweert),
vinken:
ve.ŋkə (L318d Altweert)
|
aansteken || ontsteken
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heite bliksem (L318d Altweert)
|
stamppot van aardappelen en appelen, zo genoemd omdat die erg heet wordt opgediend
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heîte (L318d Altweert)
|
noemen, heten
III-2-2
|
31609 |
hoefmes |
renet:
rǝnɛt (L318d Altweert
[(kromgebogen mes voor het verwijderen van overtollige hoorn alvorens een paard een nieuw hoefijzer onder te leggen)]
)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
33398 |
hok voor de beer |
berehok:
bīǝrǝhǫk (L318d Altweert)
|
Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e]
I-6
|
24324 |
hommel |
hommeltje:
mv.
hummeltjer (L318d Altweert)
|
hommel
III-4-2
|
19784 |
hond |
duuk:
duuk (L318d Altweert, ...
L318d Altweert),
hond:
hoónt (L318d Altweert, ...
L318d Altweert)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hoŋskuəi̯ (L318d Altweert)
|
hondenhok
III-2-1
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
Huitkieës met broeët
huitkieës (L318d Altweert)
|
zult
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøͅsə (L318d Altweert)
|
hoofdkussen
III-2-1
|