24502 |
monnikskap |
papenmuts:
mv. aconitum
paapemötse (L318d Altweert)
|
monnikskap
III-4-3
|
19356 |
mopperen |
brommen:
brómme (L318d Altweert),
grauwelen:
grouwele (L318d Altweert),
grommelen:
groomele (L318d Altweert),
grommen:
grómme (L318d Altweert),
knoteren:
knoeëtere (L318d Altweert),
knuuëtere (L318d Altweert),
snoteren:
snoeëtere (L318d Altweert)
|
brommen || mopperen || mopperen, zeuren
III-1-4
|
33538 |
morel, zure kers |
morel:
merel’le (L318d Altweert)
|
morellen soort kersen
I-7
|
29998 |
mortel |
spijs:
spīs (L318d Altweert)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
24355 |
mot |
mot:
mót (L318d Altweert)
|
mot
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
fiezelregen:
feêzelraengel (L318d Altweert),
motregen:
motraengel (L318d Altweert),
muggenpis:
mögkepis (L318d Altweert),
stofregen:
BNO.
stoôfraengel (L318d Altweert),
stuifregen:
stoeëfraengel (L318d Altweert),
zever:
zeîver (L318d Altweert)
|
motregen, fijne regen
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
fiezelen:
Opm. ook in de betekenis van: uit elkaar halen, zacht praten.
feêzele (L318d Altweert),
miezeren:
miezere (L318d Altweert),
neetselen:
neetsele (L318d Altweert),
zeveren:
zeîvere (L318d Altweert)
|
miezelen, motregenen
III-4-4
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L318d Altweert)
|
mug
III-4-2
|
24357 |
muis |
muis:
moês (L318d Altweert)
|
muis
III-4-2
|
20774 |
muisjes |
muizenkeurtjes:
uitsluitend mv.
moêzekuuërkes (L318d Altweert),
muizenkeuteltjes:
uitsluitend mv.
moêzekuuëtelkes (L318d Altweert),
suikerkeurtjes:
Uitsluitend mv. Beschuût met sókkerkuuërkes
sókkerkuuërkes (L318d Altweert)
|
muisjes
III-2-3
|