| 19934 |
schoorsteenmantel |
schoorsteenmantel:
sxūǝrstę.jnma.ntǝl (L318e Altweerterheide),
schouw:
sxǫw (L318e Altweerterheide)
|
Bekleding waarmee het metselwerk van een schoorsteenstoel aan het oog wordt onttrokken. Schoorsteenmantels kunnen van hout, marmer of tegels, maar ook van schoonmetselwerk vervaardigd zijn. [N 32, 26b; A 28, 22a-b; monogr.]
II-9
|
| 28818 |
schortenbont |
cotonnade:
katǝnāt (L318e Altweerterheide)
|
Bonte stof voor schorten, meestal van katoenen stof. [N 62, 86; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
| 19506 |
schotel |
schotel:
sxuətəl (L318e Altweerterheide)
|
schotel
III-2-1
|
| 19508 |
schoteltje |
schoteltje:
sxyətəlkə (L318e Altweerterheide)
|
bordje
III-2-1
|
| 20789 |
schransen |
buffelen:
Bargoens Dao hep ich nog ¯s lekker gebuffeltj
buffele (L318e Altweerterheide),
gangen:
¯m Flînk genge aane taofel Mette kêrremis kozje-n-¯m bi-j femiêlie goot genge aane vlaaj
genge (L318e Altweerterheide),
keimen:
keîme (L318e Altweerterheide),
keimesen:
keîmese (L318e Altweerterheide),
muizen:
mouze (L318e Altweerterheide),
schransen:
schrânse (L318e Altweerterheide),
volbuilen:
Zitje zich bi-j oos Mi-j weer vôl te buûle: zit hij zich nota bene bij ons Mia weer vol te eten
volbuûle (L318e Altweerterheide),
vreten:
vreête (L318e Altweerterheide),
Di-j jóng vrieëte mich de oeëre van de kop Dae waere gein vrieëters geboeëre, waal gemaaktj: Als je gulzig bent, getuigt dit van een slechte opvoeding Ich kós tich wul opvrieëte Dao krieëge vae goot te vrieëte: daar was eten in overvloed Dae vritj mich wat ewég: hij eet veel
vrieëte (L318e Altweerterheide)
|
eten, schranzen || flink eten, zich te buiten gaan aan eten || veel eten || vreten
III-2-3
|
| 24373 |
schrijvertje |
broedmug:
insect
broeëtm`uok (L318e Altweerterheide)
|
schrijvertje
III-4-2
|
| 19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sxrøbər (L318e Altweerterheide)
|
schrobber
III-2-1
|
| 19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sxǭj (L318e Altweerterheide),
schuif:
sxȳf (L318e Altweerterheide)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
| 19555 |
schuimspaan |
schuimspaan:
sxy(3)̄mspōͅn (L318e Altweerterheide)
|
schuimspaan
III-2-1
|
| 19369 |
schuurtje |
kot:
koͅt (L318e Altweerterheide),
remise (fr.):
rəmīs (L318e Altweerterheide)
|
keet, hut || schuur
III-2-1
|