32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄rdǝl (Q102p Amby)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
keigele (Q102p Amby)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛtə kɛ.gələ wø.rt ne:t mi gəsjpɛ.lt (Q102p Amby)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kelder (Q102p Amby),
keͅldər (Q102p Amby)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19750 |
keldergat |
kelderlok:
keͅldərlōk (Q102p Amby)
|
keldergat [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinnen (Q102p Amby)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.l (Q102p Amby),
keirel (Q102p Amby),
kēēl (Q102p Amby)
|
kerel [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
kairk (Q102p Amby),
kèrk (Q102p Amby),
als in père
kèrk (Q102p Amby)
|
De kerk. [ZND 12 (1926)] || kerk [SGV (1914)] || Kerk. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
e keirkof (Q102p Amby),
keirkhoof (Q102p Amby)
|
Kerkhof. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|