30861 |
leest |
leest:
lęjst (Q102p Amby)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lie:f (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
lieuw (Q102p Amby)
|
leeuw [SGV (1914)] || Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
lae:kke (Q102p Amby),
lèkguen (Q102p Amby)
|
leggen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
20580 |
lekkerbek |
lekkerbek:
lekkerbek (Q102p Amby)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17643 |
lende |
lende:
leenge (Q102p Amby),
linge (Q102p Amby),
lingə (Q102p Amby)
|
lendenen [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21503 |
lenen |
lenen:
liene (Q102p Amby)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
lente (Q102p Amby),
vroegjaar:
vreugjaor? (Q102p Amby),
vreugjoar (Q102p Amby),
ps. niet omgespeld.
vro:xjoar (Q102p Amby)
|
lente [SGV (1914)], [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
schoft:
sjoef (Q102p Amby)
|
leep, doortrapt [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepel (Q102p Amby)
|
lepel [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
leraar:
lieraar (Q102p Amby)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|