25037 |
paars, violet |
violet:
violet (Q102p Amby)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
24863 |
paarse dovenetel |
rode doofnetel:
rui̯ dǭfnitǝl (Q102p Amby),
violette netel:
flɛtǝ nitǝl (Q102p Amby)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
poaschoavend (Q102p Amby)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
33320 |
pacht, vruchtgebruik |
pacht:
pax (Q102p Amby)
|
Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.]
I-6
|
33333 |
pachtboer |
halfe:
halǝfǝ (Q102p Amby),
halfing:
alfen (Q102p Amby),
pachter:
paxtǝr (Q102p Amby)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
paxtǝ (Q102p Amby)
|
[S 27; monogr.]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
pachtster:
paxstǝr (Q102p Amby)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|
24362 |
pad |
kroddel:
kroddel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
pad [DC 07 (1939)], [ZND m] || pad (dier) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
gats, gatsje:
Van Dale: I. gats, (gew.) straat, verg. gas (II).
gètske (Q102p Amby),
weg, weggetje:
weigske (Q102p Amby),
wègske, wègskes (Q102p Amby)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljo̝ŋ (Q102p Amby),
joodoor:
judoer (Q102p Amby),
kroddelenstoel:
eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040
kroddellesteul (Q102p Amby)
|
paddestoel [RND], [SGV (1914)], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|