20414 |
peetoom |
peteren:
peetere (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
peetərə (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
petere (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
pētərə (Q102p Amby)
|
peetoom [SGV (1914)] || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
paat:
paat (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby),
pāt (Q102p Amby),
poat (Q102p Amby)
|
meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)] || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34103 |
pens |
pens:
pans (Q102p Amby)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
20842 |
peper |
peper:
peper (Q102p Amby),
pepər (Q102p Amby),
pēͅpər (Q102p Amby)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
17911 |
persen |
persen:
pèèrsche (Q102p Amby)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
19229 |
persoon met een lastig karakter |
verkeerde:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
verkierde (Q102p Amby)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33566 |
perzik |
appelkouw:
appelkoue (Q102p Amby),
applekoue (Q102p Amby),
pche (fr.):
pèès (Q102p Amby)
|
[ZND 05 (1924)]perzik [SGV (1914)], [ZND 05 (1924)]
I-7
|
19139 |
pesterij |
plaag:
plaoch (Q102p Amby),
temptatie:
temtatie (Q102p Amby)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18281 |
pet: algemeen |
kalotje (<fr.):
muts
klutske (Q102p Amby),
pats:
patsch (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet [SGV (1914)]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
petəkind (Q102p Amby)
|
petekind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|