17898 |
trekken |
rijten:
rīēte (Q102p Amby),
trekken:
trēēkke (Q102p Amby),
trèkke (Q102p Amby),
trèkken (Q102p Amby)
|
trekken [SGV (1914)] || Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)] || wij trekken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
18822 |
treuren |
treuren:
treure (Q102p Amby)
|
verdrietig zijn [pratten, kwelen, wringen, treuren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19362 |
treuzelaar |
neuzelaar:
neuzeleir (Q102p Amby),
toddelaar:
tuddeleir (Q102p Amby),
treuzelaar:
treuzeleir (Q102p Amby),
zauwelaar:
zawweleir (Q102p Amby)
|
iemand die langzaam werkt, niet vooruit kan met zijn werk [treuzel, treuzelkous, treuzelaar] [N 85 (1981)] || iemand die zeer langzaam is in zijn verrichtingen [erwtenteller] [N 85 (1981)] || Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
neuzelen:
er zit dao te neuzele (Q102p Amby),
neusjele (Q102p Amby),
toddelen:
tuddele (Q102p Amby),
treuzelen:
treusele (Q102p Amby),
treuzele (Q102p Amby)
|
Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || met zijn handelingen niet opschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen] [N 85 (1981)] || treuzelen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
smerig:
schmeirig (Q102p Amby),
troebel:
troebbel (Q102p Amby),
troebel (Q102p Amby)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (Q102p Amby),
trouf (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troepe (Q102p Amby),
trop (Q102p Amby)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] || troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22394 |
troeven |
troeven:
trouve (Q102p Amby)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
troeve (Q102p Amby)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
tröməlkə (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|