28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (Q102p Amby)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
25025 |
fonkelen, flonkeren |
fonkelen:
foonkele (Q102p Amby)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
loon:
lōēn (Q102p Amby)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
mv: -e
framboose (Q102p Amby),
mv: -oz6
framboz6 (Q102p Amby),
mv: -oze
framboze (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (Q102p Amby),
franjel (Q102p Amby),
frānjǝl (Q102p Amby)
|
franje [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
17598 |
fronsen |
fronsen:
frōōntse (Q102p Amby)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33529 |
fruit, ooft |
fruit:
fruit (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 05 (1924)]
I-7
|
20536 |
fruiten |
fruiten:
frui.te (Q102p Amby)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (Q102p Amby)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
gaan [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|