23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (Q102p Amby),
geluif (Q102p Amby)
|
geloof [SGV (1914)] || Geloof. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gluiven (Q102p Amby)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleuven (Q102p Amby),
geluiven (Q102p Amby)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rommele (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19273 |
gelukken |
lukken:
lökke (Q102p Amby)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
geluksvogel:
gelöksvogel (Q102p Amby)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (Q102p Amby)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemeekelik (Q102p Amby),
gemèkkelik (Q102p Amby),
ook materiaal znd 23, 77
gemeekelik (Q102p Amby),
op zijn gemak:
op ze gemaak (Q102p Amby)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
te pas:
te pas (Q102p Amby)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
mom:
mom (Q102p Amby)
|
Maskeraad (gemaskerd persoon). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|