18615 |
puntmuts |
puntmuts:
puntmüts (Q038p Amstenrade, ...
Q038p Amstenrade)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18610 |
pyjama |
pyjama {pijama}:
pyama (Q038p Amstenrade)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
27904 |
raam |
venster:
fenstǝr (Q038p Amstenrade
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
33272 |
raapzaadolie |
smout:
šmau̯t (Q038p Amstenrade)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q038p Amstenrade),
vreemd:
vrem (Q038p Amstenrade)
|
raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
brazelen:
brààzələ (Q038p Amstenrade)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
ruffələ (Q038p Amstenrade),
Het zelfstandig naamwoord is de informant onbekend; wel bestaat het ww. ruffelen in de betekenis van rafelen.
/ (Q038p Amstenrade)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] || Hoe noemt men de losse draden, die uit een weefsel loslaten? (Nederl. rafels) [DC 31 (1959)]
III-1-3
|
19433 |
ramen lappen |
ruiten wassen:
roete wessche (Q038p Amstenrade)
|
ramen zemen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
raməlēͅr (Q038p Amstenrade),
remmeleer (Q038p Amstenrade)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|
18413 |
rand van een hoed |
luif:
luif (Q038p Amstenrade)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|