18133 |
schram |
schram:
sjràm (Q038p Amstenrade)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
schrammen:
sjràmmə (Q038p Amstenrade)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
trede:
trééə (Q038p Amstenrade)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
kwaken:
kwáákə (Q038p Amstenrade)
|
luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18871 |
schrikken |
zich verschrikken:
zich vərsjrikkə (Q038p Amstenrade)
|
door een plotseling angstgevoel bevangen worden en daardoor een onwillekeurige beweging maken [schrikken, verschieteen, ijzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19661 |
schrobben |
de stoep schrobben:
en den dörpel
de stoep schroebe (Q038p Amstenrade)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
schrúuber (Q038p Amstenrade)
|
bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18844 |
schuchter |
bleu:
blûu (Q038p Amstenrade)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33586 |
schudden van vruchten |
schudden:
WBD\\WLD
sjöddə (Q038p Amstenrade)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
19565 |
schuier |
schuier:
scheuer (Q038p Amstenrade)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|