20855 |
eten (ww.) |
eten:
ééətə (Q038p Amstenrade)
|
eten [RND]
III-2-3
|
20172 |
familie |
familie:
fàmĭĕlĭĕ (Q038p Amstenrade)
|
het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
22431 |
feest |
feest:
fīəs (Q038p Amstenrade)
|
De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22432 |
feesten |
feestvieren:
fīəs vīrə (Q038p Amstenrade)
|
Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18121 |
fijt |
fijt:
fîêt (Q038p Amstenrade)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
fīēlee (Q038p Amstenrade)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flauw vàllə (Q038p Amstenrade)
|
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17989 |
flets |
vaal:
váál (Q038p Amstenrade)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21345 |
fluisteren |
stil zeggen:
stil zekke (Q038p Amstenrade)
|
fluisteren [DC 16 (1948)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loetsj (Q038p Amstenrade)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|