18876 |
huilen |
beuken:
mannen
beuke (Q038p Amstenrade),
grijnen:
grīēnə (Q038p Amstenrade),
ət grīēnə (Q038p Amstenrade),
vrouwen
griene (Q038p Amstenrade)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24376 |
huisjesslak |
slak:
WBD/WLD
sjlèk (Q038p Amstenrade)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mösch (Q038p Amstenrade)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleeg (Q038p Amstenrade)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulləp (Q038p Amstenrade)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24572 |
hulst |
hulst:
WBD\\WLD
huls (Q038p Amstenrade)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppələ (Q038p Amstenrade)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed lijden:
goot lîêjə (Q038p Amstenrade)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hinjərə (Q038p Amstenrade)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
de wacht aanzeggen:
də wàch ààzéggə (Q038p Amstenrade)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|