e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amstenrade

Overzicht

Gevonden: 2103
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knijpen knijpen: knīēpə (Amstenrade) Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikker meis: /  meisje (Amstenrade) knikkers [SND (2006)] III-3-2
knikkeren huivelen: huvele (Amstenrade) Lievelingsspel 2. [SND (2006)] III-3-2
knikkerkuiltje huivenkuil: #NAME?  huvekoel (Amstenrade), kuiltje: kylkə (Amstenrade) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] || Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knipogen een oogje knippen: ən eugskə knippə (Amstenrade) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knoest knoest: WBD\\WLD  knōēs (Amstenrade) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] III-4-3
knoflook knoflook: men zegt dat de Joden deze het liefst gebruiken  knoflook (Amstenrade) [DC 13 (1945)] I-7
knolraap, raap reuben: rø̄bǝ (Amstenrade) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knop waaruit twijg groeit oog: WBD\\WLD  ooch (Amstenrade) De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)] III-4-3
knotten van wilgen vegen: vèège (Amstenrade) het knotten van wilgen, d.w.z. een wilg zodanig snoeien dat er een knotwilg ontstaat [DC 13 (1945)] III-4-3