17749 |
krullen |
krullen:
krölle (L250p Arcen)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
kuche (L250p Arcen)
|
kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
troep:
trup (L250p Arcen)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳkǝ (L250p Arcen),
kuikje:
kykskǝ (L250p Arcen)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
kulke in de kin (L250p Arcen),
kŭŭlke (L250p Arcen)
|
Een dergelijk deukje in de kin? [DC 21 (1952)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kyp (L250p Arcen)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kypǝr (L250p Arcen)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
koet (L250p Arcen, ...
L250p Arcen,
L250p Arcen,
L250p Arcen),
kōēt (L250p Arcen)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
19015 |
kundig |
knap:
knap (L250p Arcen)
|
kundig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19632 |
kussensloop |
kustijk:
køstēk (L250p Arcen)
|
kussensloop [SGV (1914)]
III-2-1
|