24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L250p Arcen)
|
fuut (vogel) [SGV (1914)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gōān (L250p Arcen)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
26328 |
gaffelreep |
dikke reep:
dikke reep (L250p Arcen)
|
Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46]
II-3
|
26327 |
gaffelwiel, gaffelrad |
gaffelwiel:
gaffelwiel (L250p Arcen)
|
Het met ijzeren of houten haken (gaffels) bezette wiel aan de luias, waarover de gaffelreep loopt. Zie ook afb. 65. [N O, 25n; A 42A, 46; N O, 25l]
II-3
|
21314 |
galgenaas |
galgenaas:
galgenoas (L250p Arcen)
|
galgenaas [SGV (1914)]
III-3-1
|
19375 |
gang |
gang:
gàànk (L250p Arcen)
|
De doorloop in een huis die de huisdeur met de vertrekken verbindt (gang, vloer, corridor, leid) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34548 |
gans |
gans:
gans (L250p Arcen)
|
[A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.]
I-12
|
20305 |
garde |
gard:
gĕrd (L250p Arcen),
geerd:
boven de ´ staat een lengte-teken
gēērd (L250p Arcen)
|
gard [SGV (1914)]
III-2-2
|
28847 |
garen |
garen:
gārǝ (L250p Arcen)
|
Gesponnen draad in het algemeen. Het garen kan gemaakt worden van allerlei vezels, bijv. katoen, wol, zijde en linnen. [N 62, 55a; N 59, 6a; L 1a-m; L 7, 58; L 17, 4; L 28, 14; L A1, 18; L B1, 69; L B1, 80; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
20980 |
garnaal |
garnaal:
garnaal (L250p Arcen)
|
garnaal, enkelv. [DC 18 (1950)]
III-2-3
|