25557 |
het voorrijzen in de trog |
voorrijs:
vø̄rrīs (L250p Arcen)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
dôêvə (L250p Arcen)
|
Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L250p Arcen)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uiteengooien:
ǫǝtiǝngoǝi̯ǝ (L250p Arcen)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
hö:p (L250p Arcen),
höp (L250p Arcen)
|
heup [SGV (1914)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
hŭgte (L250p Arcen)
|
hoogte [SGV (1914)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L250p Arcen, ...
L250p Arcen,
L250p Arcen,
L250p Arcen),
hàk (L250p Arcen)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij staalt op zijn vader:
heen staalt op zien vader (L250p Arcen),
hèè stalt op zin vaader (L250p Arcen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hiegen (L250p Arcen)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
hinderen (L250p Arcen)
|
hinderen [SGV (1914)]
III-3-1
|