18245 |
klompschoen |
kalebas:
klabasse (L250p Arcen)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
19405 |
klopper, garde |
klopper:
klòpper (L250p Arcen)
|
Keukeninstrument voor b.v. het kloppen van room of eieren bestaande uit een aantal lusvormige draden die in een handgreep samenkomen (klopper, garde) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
kluit:
klūt (L250p Arcen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
klouwe (L250p Arcen)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
’nne neije knèg (L250p Arcen)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
daghuurder:
dāxhø̄rdǝr (L250p Arcen),
knecht:
knēx (L250p Arcen)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
botter kneden:
[botter] knęi̯ǝ (L250p Arcen),
kneden:
knęi̯ǝn (L250p Arcen)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
duwen:
douwe (L250p Arcen)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21058 |
kneuzen |
butsen:
butse (L250p Arcen)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
17677 |
knie |
knie:
kni. (L250p Arcen),
knie (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
kniej (L250p Arcen),
kníj (L250p Arcen)
|
knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|