18042 |
negenoog |
negenoog:
negenoog (L250p Arcen)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)]
III-1-2
|
17629 |
nek |
nek:
nek (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
nè:k (L250p Arcen)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
neme (L250p Arcen),
pakken:
pakke (L250p Arcen)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|
24215 |
nest |
nest:
nèès (L250p Arcen),
nèèste (L250p Arcen)
|
nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)]
III-4-1
|
34521 |
nestei |
nestei:
nē̜sęi̯ (L250p Arcen)
|
Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.]
I-12
|
28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L250p Arcen)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L250p Arcen, ...
L250p Arcen,
L250p Arcen),
ná:s (L250p Arcen)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (L250p Arcen),
nāāsvleugel (L250p Arcen)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25172 |
nieuwe maan |
duistere maan:
dŭŭstere moan (L250p Arcen)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
neis (L250p Arcen)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|