34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L250p Arcen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
herd:
hārt (L250p Arcen),
herder:
hęrdǝr (L250p Arcen),
scheper:
sxiępǝr (L250p Arcen),
sxēpǝr (L250p Arcen),
sxēǝpǝr (L250p Arcen)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.]
I-12, I-6
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxiǝr (L250p Arcen)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22314 |
schaats |
schaats:
schaêtsen (L250p Arcen)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
(aa: kort).
schaatse (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaje (L250p Arcen)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (L250p Arcen),
scháádŭŭw (L250p Arcen),
scheem:
in de scheem (L250p Arcen),
scheem (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
schijn:
(de ie is langgerekt).
schien (L250p Arcen),
uit de zon:
oet de zon (L250p Arcen)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
de oren houden:
den oore halden (L250p Arcen)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
koffie:
kofi (L250p Arcen),
oren:
den oore (L250p Arcen),
pauze:
pooəze (L250p Arcen)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schand (L250p Arcen)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|