25537 |
baktrog waarin bloem bewaard wordt |
trog:
trōǝx (L250p Arcen)
|
Voor het opslaan van de bloem maakt men ook wel gebruik van de baktrog. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''baktrog''. De bloem dient bewaard te worden op een koele, droge en luchtige plaats. De beste temperatuur waarbij de bloem bewaard kan worden, is 15°C (Schoep blz. 35). [N 29, 17]
II-1
|
21296 |
balans |
balans:
balans (L250p Arcen)
|
balans [SGV (1914)]
III-3-1
|
20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
karbōēt (L250p Arcen),
k’rbōēt (L250p Arcen)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-3
|
32309 |
band |
band:
bānt (L250p Arcen)
|
In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.]
II-12
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (L250p Arcen)
|
bandiet [SGV (1914)]
III-3-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
bêrevŏŏts (L250p Arcen),
op blote voeten:
op bluətə vø:t (L250p Arcen)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
heeməl (L250p Arcen)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bêvert (L250p Arcen)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
guste eieren:
gø̄zǝ ęi̯ǝr (L250p Arcen)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|