21794 |
dulden |
luchten:
kónne lichte (L417p As),
uitstaan:
kónne ówtstōēn (L417p As)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19311 |
durfal |
doordrijver:
dōērdri-jver (L417p As),
kadee:
kàdee (L417p As)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
dorren:
dorre/n (L417p As),
dorren (L417p As, ...
L417p As)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
ditsje (L417p As, ...
L417p As),
hazenslaap:
hazeslaop (L417p As)
|
Dut: lichte of korte slaap (dut, hazeslaap, buts, slaapje, mufs, toer). [N 84 (1981)] || Slaapje na het middagmaal; middagdutje (noenslaap, middagslaap, dutje, loertje, dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21418 |
duur |
duur:
deer (L417p As),
dēr (L417p As)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m] || veel kostend, hoog van prijs [duur, dier, duurkopig, duurzaam, durabel, prijzig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
doewe (L417p As),
duwə (L417p As)
|
duwen [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallichtje:
dwoallechtje (L417p As)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
21732 |
dwangbuis |
dwangbuis:
dwàngbóws (L417p As)
|
een op de rug sluitend jasje met lange mouwen om in razernij verkerende krankzin-nigen het gebruik van hun armen te ontnemen [dwangbuis, zotkapootje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21165 |
dwarsbalk |
biel:
bi-l (L417p As)
|
de houten, stalen of gewapend betonnen dwarsbalk waarop de rails bevestigd zijn [biels, biel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šę.i̯ǝ (L417p As)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|