18077 |
een verkoudheid hebben |
het goed zitten hebben:
t good zitte hébbe (L417p As),
het zitten hebben:
t good zitte hébbe (L417p As)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulingen:
vīǝ.leŋǝ (L417p As)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
ris omdoen:
res˱ [omdoen] (L417p As),
scheuren:
šīǝ.rǝ (L417p As)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
blazen:
ins blōēzə (L417p As),
een poepje laten:
Van kinderen.
n pówpkə laotə (L417p As),
een schuiverd laten:
Hoorbaar.
nə sjyvərd laote (L417p As),
ene laten vliegen:
einə laotə vleegə (L417p As),
veesten:
vīēstə (L417p As)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
26311 |
een zak aanstroppen |
toestroppen:
tystrø̜pǝ (L417p As)
|
Een zak graan aan de luireep, de luiketting of het luikoord vastmaken. [N O, 26c; Jan 233; Coe 212]
II-3
|
26601 |
een zak opgieten |
opschudden:
ǫpšędǝ (L417p As)
|
Een nieuwe zak graan in het kaar gieten om te voorkomen dat de molen leegloopt. Met uitzondering van de woordtypen de molen vullen (Q 162) en de molen laden (Q 240) hoort bij alle opgaven ɛeen zakɛ als object.' [Jan 261; Coe 143; Grof 168]
II-3
|
28606 |
een zwerm opvangen |
afdoen:
ā.f˱dō.n (L417p As)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜.nt (L417p As),
ē̜i̯n (L417p As)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
24584 |
eendekroos |
eendemoos:
WBD/WLD = kroos
ééndəmoos (L417p As)
|
kroos [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34544 |
eendenkuiken |
eendenkuiken:
ē̜.nǝkikǝ (L417p As)
|
Het jong van de eend. [JG 1a]
I-12
|