33264 |
gele lupine |
lupineboontjes:
lǝpinǝbīǝ.nkǝs (L417p As),
lupinen:
lǝpīnǝ (L417p As)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
24488 |
gele narcis |
paasbloem:
WBD/WLD
paasblómə (L417p As)
|
Gele narcis (narcissus pseudonarcissus). De bijkroon is ongeveer even lang als de bloemdekslippen. Meestal één bloem aan elke bloemstengel, zelden twee. De rand van de bijkroon is regelmatig ingesneden (zie bij de …witte narcis"). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24615 |
gele plomp |
pompenblad:
WBD/WLD
pómpəblaajər (L417p As)
|
Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32991 |
geleding |
lid:
līǝ.t (L417p As)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
28250 |
geleidingsbomen |
guiden:
gidǝ (L417p As
[(Waterschei)]
[Zolder]),
guidenage:
gidǝnāš (L417p As
[(Zwartberg)]
[Eisden])
|
Houten geleidingsbomen of stalen geleidingsbalken die aan de schachtbalken zijn bevestigd en ervoor zorgen dat de liftkooien en skips tijdens hun op- en neergaande beweging op hun plaats blijven. Volgens de invuller uit L 417 zijn de "guiden" die men in de mijn in Waterschei gebruikt van hout en is de "guidenage" in de mijn van Zwartberg van ijzer. [N 95, 96; monogr.]
II-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
geli-jke (L417p As, ...
L417p As),
gelieken (L417p As),
lijken:
li-jke (L417p As, ...
L417p As),
schijnen:
sji-jne (L417p As),
tonen:
tejne (L417p As),
trekken:
trékke (L417p As)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
bij zijn zaad zijn:
nog bi-j zene zaod zeen (L417p As),
boef spelen:
bóf spieële (L417p As),
gelijkspelen:
geli-jk spieële (L417p As),
gelijkstaan:
geliek stoen (L417p As),
quitte spelen:
kiet spiele (L417p As),
kiet spieële (L417p As)
|
quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)] || Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22114 |
gelijktijdig lossen |
gelijk lossen:
geliek losse (L417p As),
gezamenlijk lossen:
gəzaaməlik lòssə (L417p As)
|
het gelijktijdig lossen van jonge en oude duiven? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelouf (L417p As),
geluif (L417p As)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleive/n (L417p As),
geleiven (L417p As),
glejvə (L417p As, ...
L417p As)
|
Geloven [ZND m] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|