27829 |
grondgalerij |
costresse:
kǫstrɛs (L417p As
[(Waterschei)]
[Zolder]),
eerste voie:
īrstǝ vuj (L417p As
[(Zwartberg)]
[Emma, Maurits]),
voetgalerij:
vōtgalǝrej (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
32140 |
grondhout |
onderslag:
onǝrslǭx (L417p As),
vast hout:
vást hõ̜wt (L417p As)
|
De eenvoudige, goedkopere houtsoorten waarop het fineerhout wordt gelijmd. [N 56, 11]
II-12
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
N.B. kliplaog = laag ijzeroer.
gróndwāter (L417p As)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25005 |
groot in zijn soort |
heer:
hīēr (L417p As),
kanjer:
kànjer (L417p As),
karbonkel:
kərbónkel (L417p As),
sjarel:
sjārel (L417p As)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26417 |
groot kamrad |
groot kamrad:
grȳǝ.t ka.mprā.t (L417p As)
|
Het grote verticaal geplaatste kamwiel aan de molenas van de watermolen dat tot taak heeft de draaiende beweging van de as over te brengen op een spijlenrad. Het kamwiel kan zowel van hout als van metaal zijn vervaardigd. Het kamrad zet in de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied een horizontaal kamrad, het zgn. kleine kamrad, in beweging. Een aantal meter boven dit rad bevindt zich op dezelfde as het grote kroonwiel dat op zijn beurt de twee of vier rondsels doet draaien. Zie ook het lemma ɛaswielɛ. Het betreft daar materiaal met betrekking tot het vergelijkbare kamwiel in windmolens.' [Vds 79; Jan 99; Coe 79; Grof 98; N O, 11a; A 42A, 8; monogr.; N D, 26]
II-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
groëtmoeder (L417p As)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groëtauwers (L417p As)
|
grootouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grīədə (L417p As),
groëtte (L417p As)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
groëtvader (L417p As)
|
grootvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
22056 |
grote duiventeek |
kleine luis:
klein loeze (L417p As),
teek:
teekə (L417p As)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote duiveteek of mijtteek: zuigen bloed s nachts bij broedende vogels. Larven als rode speldeknoppen onder de vleugels en in de hals. [N 93 (1983)]
III-3-2
|