24857 |
grote weegbree |
weegblad:
wēgblāt (L417p As),
WBD/WLD
wéégblaad (L417p As)
|
Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5, III-4-3
|
25234 |
grote wolk |
donkere wolk:
dónkel wòuk (L417p As),
dónker wòuk (L417p As),
zuiker:
#NAME?
ne zóuker (L417p As)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18872 |
gruwelijk |
afgrijselijk:
aafgri-jzelik (L417p As),
erg:
erg (L417p As),
griez\\lig:
gri-jzelig (L417p As),
ijselijk:
i-jselik (L417p As),
verschrikkelijk:
versjrikkelik (L417p As)
|
grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19082 |
guit |
pagadder:
In de oorspronkelijke Sp. bet. betaalmeester, maar op onze dagen wordt het woord vooral gebruikt voor een klein kind. Ich waas doon nog zuu eine pagadder van ein paar jaar aud
pagadder (L417p As)
|
snaak, guit, kwajongen
III-1-4
|
19103 |
guit, schalk |
guit:
ook materiaal znd 24, 35
giet (L417p As)
|
guit (grappenmaker) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
18834 |
guitig |
guitig:
guitig (L417p As)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulde (L417p As)
|
gulden [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gilzig (L417p As)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18856 |
gunst |
gunst:
gunst (L417p As),
liefdedaad:
leefdedaod (L417p As)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
bijtend weer:
(ook wel zo genoemd).
bi-jtend wéér (L417p As),
geweldig koud:
gewéllig kòwd (L417p As),
grijzelig weer:
gri-jzelig wéér (L417p As),
kil (weer):
(ook in fig. zin gebruikt).
keel (L417p As),
killig (weer):
killig (L417p As, ...
L417p As,
L417p As),
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
killig (L417p As),
verdomd koud:
verdómd kòwd (L417p As),
zuur (weer):
zoor wéér (L417p As)
|
guur, kil || kil [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|