e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote weegbree weegblad: wēgblāt (As), WBD/WLD  wéégblaad (As) Grote weegbree (plantago major 10 tot 50 cm groot. Alle bladeren staan in een wortelrozet en zijn bijna eirond of eivormig, de bladeren parallelnervig en langgesteeld; de bloemen bevinden zich in lange cilindrische aren, de bloemkroon is vliezig, en bru [N 92 (1982)] || Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben. I-5, III-4-3
grote wolk donkere wolk: dónkel wòuk (As), dónker wòuk (As), zuiker: #NAME?  ne zóuker (As) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gruwelijk afgrijselijk: aafgri-jzelik (As), erg: erg (As), griez\\lig: gri-jzelig (As), ijselijk: i-jselik (As), verschrikkelijk: versjrikkelik (As) grote schrik opwekkend, afschuwwekkend [erg, gruwelijk, ijselijk] [N 85 (1981)] III-1-4
guit pagadder: In de oorspronkelijke Sp. bet. betaalmeester, maar op onze dagen wordt het woord vooral gebruikt voor een klein kind. Ich waas doon nog zuu eine pagadder van ein paar jaar aud  pagadder (As) snaak, guit, kwajongen III-1-4
guit, schalk guit: ook materiaal znd 24, 35  giet (As) guit (grappenmaker) [ZND 24 (1937)] III-1-4
guitig guitig: guitig (As) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden gulden: gulde (As) gulden [ZND 01 (1922)] III-3-1
gulzig gulzig: gilzig (As) gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] III-2-3
gunst gunst: gunst (As), liefdedaad: leefdedaod (As) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
guur, kil en schraal weer bijtend weer: (ook wel zo genoemd).  bi-jtend wéér (As), geweldig koud: gewéllig kòwd (As), grijzelig weer: gri-jzelig wéér (As), kil (weer): (ook in fig. zin gebruikt).  keel (As), killig (weer): killig (As, ... ), LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).  killig (As), verdomd koud: verdómd kòwd (As), zuur (weer): zoor wéér (As) guur, kil || kil [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)] III-4-4