25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
lommel:
lómmel (L417p As)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkróppe (L417p As),
opvreten:
opvrééte (L417p As),
verkroppen:
verkróppe (L417p As)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
èjke (L417p As),
pegelen:
pēgele (L417p As)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
ijlen:
èjle (L417p As),
razelen:
rāzele (L417p As)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26392 |
ijs kappen |
ijzen:
izǝ (L417p As)
|
Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96]
II-3
|
22756 |
ijsbaan |
slibberbaan:
slibberbaan (L417p As)
|
Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
18913 |
ijver |
courage (fr.):
koeraasj (L417p As),
ijver:
i-jver (L417p As)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
i-jverig (L417p As),
nijg:
ni-jg (L417p As),
noest:
noest (L417p As),
vlijtig:
vli-jtig (L417p As)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
De beim woare bei-jzeldsj.
(h)i-jzel (L417p As),
rijm:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ri-jm (L417p As)
|
ijzel
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezele (L417p As, ...
L417p As),
iezelen (L417p As, ...
L417p As)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|