19927 |
janken |
janken:
WBD/WLD
jànke (L417p As)
|
Hoe noemt u een klagelijk hoog geluid voortbrengen, maar minder luid dan bij 018c (jonkelen, janken, kajiten, kajankelen, jammen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22435 |
jarig zijn |
verjaren:
verjaore (L417p As, ...
L417p As)
|
zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren] [N 112 (2006)] || Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18752 |
jas |
putjasje:
pętjɛskǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Jas die de mijnwerker als bovenkleding draagt. Het "putjasje" dat men in L 417 kent, heeft twee binnenzakken: één voor het eten en één voor de mijnlamp. [N 95, 64; Vwo 139]
II-5
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
hīē is vader z⁄n jas en moeder hēͅr geld, vader z⁄n koe en vader z⁄n hoond (L417p As),
jas (L417p As),
jas, 2 jes (L417p As)
|
jas [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] || Jas. Hier is vader zn jas en moeder haar geld... [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
20561 |
jenever |
borrel:
borrel (L417p As),
bòrrel (L417p As),
brandewijn:
brandewien (L417p As),
drupje:
drépke (L417p As),
geen jenever
drepkə (L417p As),
jenever:
zjenéeever (L417p As),
klare:
klaore (L417p As),
schnaps (du.):
sjnaps (L417p As)
|
jenever [ZND 01u (1924)] || jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24556 |
jeneverbes |
bekelaar:
WBD/WLD = jeneverbes
béékəléér (L417p As),
sneeuwkriek:
-
sni:krik (L417p As),
sneeuwkriekenstruik:
-
sni:krikəstru:k (L417p As)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [N 92 (1982)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de struik [ZND 49 (1958)] || jeneverbes (Juniperus communis L.), de vrucht [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
20405 |
jeugd, jongelieden |
jongelui:
cf. VD s.v. "jongelieden"; cf. VD s.v. "jongelui
joenglie (L417p As),
jonkheid:
jonkheid (L417p As)
|
jongelieden; grote (opgeschoten) jongens en meisjes [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeeke (L417p As)
|
jeuken [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
flerecijn:
flērezijn (L417p As),
jicht:
jicht (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
jicht [ZND 01 (1922)] || Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)] || Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
herrie schoppen:
hèrrĭĕ sjóppe (L417p As),
jouwen:
jówe (L417p As),
tempeesten:
Van Dale: tempeesten, (gew.) 1. stormen; -2. razen en tieren.
témpīēste (L417p As)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|